‘Houd hun ook deze regels voor:
Wanneer je een Hebreeuwse slaaf koopt, moet hij je zes jaar lang dienen; in het zevende jaar mag hij als vrij man vertrekken, zonder iets te hoeven betalen. Als hij alleen is gekomen, moet hij ook alleen weggaan; was hij getrouwd, dan mag zijn vrouw met hem meegaan. Als zijn meester hem een vrouw heeft gegeven en zij heeft hem zonen of dochters gebaard, blijven de vrouw en haar kinderen eigendom van de meester en moet de slaaf alleen weggaan. Mocht hij echter te kennen geven dat hij zo aan zijn meester en aan zijn vrouw en kinderen gehecht is dat hij niet als vrij man wil vertrekken, dan moet zijn meester hem naar het heiligdom brengen, hem tegen de deur of de deurpost zetten, en zijn oor met een priem doorboren. Hij blijft dan voorgoed zijn slaaf.
Wanneer iemand zijn dochter als slavin verkoopt, kan zij niet vrijkomen zoals de mannelijke slaven. Als haar meester haar voor zichzelf bestemd had en zij hem niet meer aanstaat, moet hij haar laten terugkopen; hij heeft niet het recht haar aan derden te verkopen, omdat hij zijn verplichtingen tegenover haar niet is nagekomen. Bestemt hij haar voor zijn zoon, dan moet hij haar als een dochter behandelen. Neemt hij naast haar een andere vrouw, dan mag hij de slavin niet minder voedsel of kleding geven en niet minder vaak gemeenschap met haar hebben; doet hij haar op een van deze drie punten tekort, dan mag ze weggaan zonder ook maar iets te hoeven betalen.
Wie een ander zodanig slaat dat deze sterft, moet ter dood gebracht worden. Maar in het geval dat hij het niet met opzet deed en God zijn hand bestuurde, kan hij vluchten naar een plaats die Ik jullie zal aanwijzen. Wanneer iemand een ander echter verraderlijk vermoordt, met voorbedachten rade, mag je hem zelfs van Mijn altaar weghalen om hem ter dood te brengen.
Wie zijn vader of moeder mishandelt, moet ter dood gebracht worden.